1 september 2016

De eerste drie maanden van Cees Bijl

Hij is nu ruim 100 dagen gedeputeerde van Drenthe, sinds zijn aantreden op 25 mei. Direct in het diepe gegooid  – ‘In de ochtend geïnstalleerd, ’s middags direct vergadering van de statencommissie’ – heeft Cees Bijl intensieve maanden achter de rug. Hoe kijkt hij daarop terug?

 

Drie maanden zijn er voorbij, sinds je aantreden eind mei. Hoe heb je deze tijd ervaren?

‘De periode voor de zomer was intensief, met lange dagen. Direct aan de slag met de Voorjaarsnota bijvoorbeeld en met de investeringen voor de culturele instellingen. Mijn vrouw zei al: “Je hebt dit niet echt voor je rust gedaan!”. Mijn nachtrust is in ieder geval wel beter, nu politie en brandweer niet meer bellen.’ Ik geniet wel van het spel in de statenvergaderingen. Zo’n Hans Kuipers van GroenLinks, daar is het bijvoorbeeld leuk mee sparren. Maar ook met de andere fracties ben ik goed in gesprek. Ik had al als wethouder toen ik nog in Enkhuizen woonde: het leuke van dit bestuurlijke werk is dat je kunt zeggen: “Dat is een goed idee, dat pak ik op!” – los van wie het nu precies aanreikt. Primair houd ik het resultaat voor ogen. Dat je daarbij als gedeputeerde ook partijpoliticus bent – in mijn geval van de PvdA – mag daarbij uiteraard niet ondersneeuwen. Dat aspect zal mijn eigen fractie de komende tijd vast ook goed bewaken en dat is alleen maar goed. Ik doe er zelf ook het nodige aan, door de contacten met gewestelijk bestuur en de leden te onderhouden.’

 

Je hebt een breed samengestelde portefeuille, die reikt van financiën tot en met cultuur en volkshuisvesting. Hoe bevalt dat?

‘Ik mag me ook op nieuwe terreinen begeven. Zo’n vliegveld Eelde bijvoorbeeld: voordat daarover in Emmen iets in de krant stond – met die regionale edities van het Dagblad – moest er wel iets heel bijzonders gebeuren. Ik volgde die dingen meer van afstand, zeker ook omdat het niet mijn eigen gemeente betrof. Nu zit ik er volop in en omdat vliegvelden niet mijn meest natuurlijke habitat zijn heb ik me er stevig in moeten verdiepen. Maar dat maakt het ook weer aardig. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de Koloniën van Weldadigheid waar we mee bezig zijn: wat daar allemaal achter weg komt, dat is aanzienlijk. Ik lees me in, spreek veel mensen. En dat ik er redelijk blanco in ga is ook weer een voordeel. Ik kijk er onbevangen tegen aan.’

 

In je eerste maanden heb je direct een aantal zaken op orde gesteld, zoals rond de financiële steun vanuit de provincie voor de bibliotheken.

‘Bij de bibliotheken werd een andere verdeling van de provinciale middelen geïntroduceerd. Vooral voor de kleinere gemeenten pakte die nadelig uit. Ik voelde die spanning wel. Prima dat onze fractie dat oppakt en samen met het CDA daarover een motie indient. Zo kunnen we met elkaar dingen die spelen goed oplossen. Een ander goed voorbeeld daarvan vind ik het Binnenstadsfonds dat de PvdA-statenfractie heeft voorgesteld. Mijn gevoel daarbij: we kunnen wel heel erg lang bij dat FOC in Assen blijven stilstaan, maar onze Drentse binnensteden hebben sowieso een probleem. Nog afgezien van dat FOC. Steek daar dus geld in, ook als provincie, om onze binnensteden een impuls te geven. Als wij gemeenten kunnen helpen doen we dat. Ik zie mijn rol daarbij overigens ook als verbindingsman tussen ambtenaren en fractie. Als een van onze statenleden een goed idee heeft, kan ik hem of haar snel aan de betreffende beleidsmedewerker koppelen.’

 

In de vergaderingen met Provinciale Staten laat je regelmatig een bepaalde humor zien.

‘Ik denk dat het onderkoelde van de Westfries daar naar buiten komt. Lachen is niet alleen leuk, het is ook nog functioneel: het ontspant de hersenen. Begrijp me goed: ik wil er zeker geen show van maken. Maar een grapje op zijn tijd is prima.’