Vanuit de Wet stikstofreductie en natuurherstel (Ministerie van LNV) is er de opdracht voor de provincie Drenthe om voor 1 juli 2023 een gebiedsplan aan te leveren in het kader van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG).
Hierover ging het woensdag 28 juni in de Statencommissie. Een belangrijk onderwerp voor Drenthe met een aantal insprekers zoals o.a. de Natuurorganisaties, LTO Noord en Bernhard Hanskamp.
In een brief werden de Statenleden geïnformeerd over het Drentse plan; het DPLG. Een document opgesteld in een lastige tijd: zo is er nog steeds geen oplossing voor de PAS-melders en andere vergunningverlening en is er geen Landbouwakkoord. Helaas kan het College op dit moment geen voldragen document indienen bij het Rijk en op dit moment wordt het Rijk dus ook nog niet om geld gevraagd. Het was dus de conceptversie Gebiedsprogramma Landelijk Gebied die daarom uitvoerig besproken door de Commissieleden.
PvdA, PvdD, D66, Volt, GroenLinks, JA21 en de ChristenUnie willen dat het provinciebestuur zo snel mogelijk verdergaat met het maken van een compleet natuurherstelplan.
Maar wat CDA, VVD, PVV, Sterk Lokaal, FvD en de BBB betreft is het halve plan een prima zet van het provinciebestuur. Reden genoeg dus voor een fikse discussie in de Drentse Staten.
Namens de PvdA voerde Rudolf Bosch het woord.
Rudolf riep de Staten op om aan het werk te gaan want de PvdA-fractie onderschrijft de urgentie om zo snel mogelijk met een uitgewerkte versie te komen. We moeten aan de slag en we moeten de inwoners van het landelijk gebied ook echt perspectief kunnen bieden op een leefbare toekomst. Ruimtelijke opgaven zijn bitter nodig om natuur en biodiversiteit te herstellen, ons watersysteem robuust in te richten en de waterkwaliteit te verbeteren.
We moeten onze gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen en het provinciebestuur moet zo snel mogelijk verder gaan met het maken van een compleet natuurherstelplan. Volgens Rudolf is “de tijd van de geitenpaadjes nu definitief voorbij.”
Lees hieronder de complete bijdrage van Rudolf:
Wie de handreiking van het Rijk voor de gebiedsprogramma’s NPLG en de daarin geformuleerde minimaal toetsbare eisen van het voor 1 juli 2023 aan te leveren Provinciaal Programma Landelijk Gebied doorleest kan in één oogopslag constateren dat de regering een gigantische opgave voor een fundamentele transformatie van het landelijke gebied op het bordje van de provincies heeft gelegd. En dat onder een ongekende tijdsdruk in een periode waarin – door de Statenverkiezingen van 15 maart – het politieke landschap zelf ingrijpend is veranderd.
De PvdA-fractie constateert dat – op basis van het nu voorliggende concept-document – het niet is gelukt om tot een voldragen eerste conceptversie te komen die toetsbaar is op de door het Rijk geformuleerde vereisten. Dat is vooral spijtig, aangezien het zowel voor het natuurherstel als voor een duurzaam toekomstperspectief voor de landbouw en de samenhangende opgaven voor water, klimaat, natuur, woningbouw en sociaaleconomisch perspectief gericht op een leefbaar platteland urgent is om eindelijk politieke knopen door te hakken. Keuzes die kunnen schuren, maar wel breed gedragen keuzes die gebaseerd zijn op een gezamenlijk gevoelde noodzaak om een nieuwe balans te vinden tussen natuur, economische activiteiten en brede welvaart gebaseerd op duurzame ontwikkelingsdoelen. Maar we moeten ook voor ogen houden, dat Drenthe, als één van de kleinste provincies, wél een provincie is die voor grote uitdagingen staat.
Het klappen van de onderhandelingen voor het Landbouwakkoord schept natuurlijk veel onduidelijkheid. Bovendien is het wat de PvdA goed verdedigbaar dat fundamentele, structurerende keuzes die een langdurige impact zullen hebben op het Drentse landschap en het ruimtegebruik door nieuw college van GS zullen moeten worden gemaakt. Maar we kunnen het ons in Drenthe niet meer permitteren dat Rijk en provincie naar elkaar blijven kijken voor het maken van keuzes, gevoed vanuit de opbrengsten van de regionale gebiedsprocessen. De PvdA-fractie constateert dat de regering veel eist, maar zelf weinig levert om fundamentele transformatie van het landelijk gebied te faciliteren.
De PvdA-fractie onderschrijft de urgentie om na vandaag wél zo snel mogelijk met een uitgewerkte versie te komen, waarmee we aan de slag kunnen en de inwoners van het landelijk gebied ook echt perspectief kunnen bieden op een leefbare toekomst, én tegelijkertijd krachtig kunnen werken aan de ruimtelijke opgaven die bitter nodig zijn om de natuur en biodiversiteit te herstellen, ons watersysteem robuust en klimaatadaptief in te richten en de waterkwaliteit te verbeteren. Vandaar ook onze oproep aan deze Staten: laten we – in het algemeen belang van onze inwoners – gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen en op zoek gaan naar mogelijke compromissen waarbij we de deelbelangen zo optimaal mogelijk op elkaar afstemmen. De tijd van de stellingen nog dieper uitgraven en het bewandelen van geitenpaadjes is nu echt voorbij: in Drenthe durven we de koe gewoon bij de horens te vatten, de schop in de grond te zetten en gewoon de dingen te doen die écht nodig zijn. Die mentaliteit van naoberschap en nuchter aanpakken van problemen past bij de manier waarop de Drent ook in het verleden om is gegaan met de gegevenheden van het landschap: ook voor de Drentse boer waren water en bodem tot het begin van de twintigste eeuw leidend in het grondgebruik en zorgden brede natuurlijke gradiënten tussen landbouw- en woeste gronden en meanderende beken voor een hoge biodiversiteit. Voor krachtig herstel van deze balans hoeven we niet terug naar vroeger, maar moeten we richting de toekomst durven kiezen voor een duurzame, maar economisch haalbare nieuwe balans.
En wat echt nodig is om alle plannen die uit de gebiedsprocessen naar voren komen om die gezamenlijke Drentse aanpak van de grond te krijgen is dat we de beschikking krijgen over de financiële middelen die vanuit het Transitiefonds beschikbaar komen.
Daarover dus nog een vraag aan de gedeputeerde: wat zijn de gevolgen van het niet kunnen voldoen aan de opgelegde vereisten die door het Rijk gesteld worden aan het PPLG, en meer specifiek van het ontbreken van een financiële onderbouwing? Zetten we onszelf daarmee niet nodeloos op achterstand ten opzichte van provincies die op basis van meer voldragen plannen al een claim hebben gelegd op de beschikbare miljarden uit dit fonds?